20 oktober 2016
Ze riep de families van andere slachtoffers (van de moordpartijen en het bloedbad) van de jaren ’80 op om officieel te eisen “de aanklacht tegen de slachtoffers en tegen hen die in de jaren ’80 terechtgesteld werden, toegankelijk en openbaar te maken.” Zij riep de families ook op om een proces “tegen de bedenkers en de uitvoerders van de terechtstellingen in de jaren ’80 en het bloedbad onder de politieke gevangenen in 1988 in te stellen en om de bekendmaking van de namen van hen die op het kerkhof van Khavaran en andere massagraven begraven liggen” te eisen.
Het leven van Maryam Akbari is bitter en vol ups en downs. Zelf werd ze in december 2009 gearresteerd na de opstand van 2009 en de Ashura-protesten. Op 1 juni 2010 veroordeelde de beruchte rechter Salavati haar tot vijftien jaar gevangenisstraf op de beschuldiging van “Moharebeh (veldtocht tegen God)”.
Maryam heeft de beschuldiging herhaaldelijk ontkend, maar rechter Salavati heeft maar één zin tegen haar gesproken: “Jij krijgt de straf vanwege je broers en zus.” Vier van haar broers en zussen zijn reeds eerder door het regime terechtgesteld op beschuldiging van hun streven naar vrijheid. Meerdere leden van de familie leven in Albanië, maar zij krijgt toestemming om hen daar te ontmoeten.
Nu ze haar 7e jaar in de gevangenis doorbrengt, heeft ze besloten een aanklacht in te dienen tegen de daders van het bloedbad in 1988. Ze schreef een wanhopige brief: “Velen van hen die in 1988 terechtgesteld werden, waaronder mijn zus en mijn broer, waren reeds tot gevangenisstraffen veroordeeld. Ze hadden terechtgestaan in processen die maar enkele minuten duurden en hun misdaden bestonden erin kranten gelezen of gedistribueerd te hebben of deelgenomen te hebben aan vreedzame demonstraties.”
Abdolreza Akbari Monfared, de jongere broer van de familie, werd gearresteerd in 1980 op 17-jarige leeftijd en “zijn misdrijf bestond erin de ‘Mojahed’-krant te hebben gedistribueerd. Hij zat drie volle jaren in eenzame opsluiting in de Gohardasht-(Rajaei Shahr)-gevangenis.” Hij werd veroordeeld tot drie jaar gevangenisstraf, hij zat in de zomer van 1988 in de gevangenis, maar werd vervolgens terechtgesteld gedurende het bloedbad onder politieke gevangenen.
Gholamreza Akbari Monfared, een andere broer van Maryam, werd in 1983 gearresteerd en terechtgesteld in 1985.
Alireza Akbari Monfared, nog een broer van Maryam, werd eveneens gearresteerd, en wel op 8 september 1981 en 11 dagen later, op 19 september van datzelfde jaar, in de gevangenis terechtgesteld. “Het hele verloop van zijn arrestatie, proces en uitvoering van het doodvonnis heeft slechts 10 dagen in beslag genomen. Bij een herdenkingsdienst op de zevende dag van zijn dood vielen agenten van het regime ons huis binnen en arresteerden een aantal personen en brachten hen over naar de Evin-gevangenis en de Joint-Committee-detentie. Onder de gearresteerden bevonden zich mijn moeder en mijn zus, Roghiyeh Akbari Monfared,” schrijft Maryam.
De gevangenisstraf voor haar moeder duurde niet lang, zij werd na 5 maanden vrijgelaten. Maar Maryams zus, Roghiyeh, bleef in de gevangenis vastzitten en werd later veroordeeld tot 8 jaar gevangenisstraf, die eindigde in de zomer van 1988, waarna zij in het kader van het bloedbad van 1988 eveneens terechtgesteld werd.
In een ander deel van haar brief schrijft Maryam over het lot van haar vader, die geen gelegenheid kreeg zijn kinderen vóór zijn dood in Camp Ashraf te zien. Zij schrijft: “Mijn vader, Ali Osat Akbari Monfared, stierf in 2005 na jaren van lijden als gevolg van de gevangenisstraffen en terechtstelling van zijn kinderen en de teleurstelling over het feit zijn andere kinderen niet in Camp Ashraf te kunnen bezoeken, daar dit verboden was [door het regime] en als een misdrijf beschouwd werd. Op dit moment is een aantal van mijn familieleden, – waaronder mijn broer, zus, neef en nicht – in Albanië en we krijgen geen toestemming om hen te bezoeken.”
Naast Maryam zit ook haar andere broer, Reza Akbari Monfared, 63, een gevangenisstraf van 17 jaar uit in de Gohardasht-gevangenis. M.b.t. al de druk, uitgeoefend op de families van de slachtoffers van de moorden en het bloedbad door het regime uit de jaren ’80, schrijft Maryam: “Al de druk die op ons werd uitgeoefend treft nu ook onze families en beïnvloedt hun leven. Sommige families werden uit elkaar gerukt na al het lijden, en vele andere lijden aan verschillende fysieke en geestelijke kwalen. Sommige van hen zijn gedwongen om het land te ontvluchten en naar andere landen te trekken, vele anderen leven [geïsoleerd] in een privé-hoekje. De arrestatie en detentie van onze geliefden komt neer op ontvoering. We zijn niet geïnformeerd over het tijdstip van hun proces en verdere lotgevallen.”
Zoals ze verder vertelt, hebben ze [de agenten van de mullahs] na de terechtstellingen niet alleen de wilsbeschikking en het testament van de terechtgestelden niet aan hun families doorgegeven, maar ook “geweigerd hun lichamen over te dragen en besloten hun begraafplaats geheim te houden. Ze lieten ons zelfs niet toe een al dan niet jaarlijkse herdenkingsceremonie voor hen te houden. In eerste instantie bedreigden ze ons en verwezen ons naar een kerkhof, dat nu bekendstaat als het Khavaran-kerkhof, waar onze geliefde familieleden begraven liggen. Later gooiden ze de graven van onze doden omver en vernielden de grafzerken.”
Na het bekend worden van de geluidsopname ziet het er naar uit dat de klacht van Maryam opnieuw actueel geworden is. In de geluidsopname heeft Ayatollah Montazeri, de vroegere Gedeputeerde Opperste Leider en de toenmalige beoogde opvolger van Khomeini, het over het bloedbad van 1988 met 30.000 gedode politieke gevangenes in Iran en bekritiseert daarbij leden van de “Dodencommissie” in Teheran, waaronder Mostafa Pour-Mohammadi (de huidige minister van justitie in de regering van Rouhani), Hossein-Ali Nayeri, Morteza Eshraghi en Ebrahim Raeisi, verantwoordelijk voor het bloedbad. Onder verwijzing naar de geluidsopname gelooft Maryam dat de terechtstelling van politieke gevangenen, waaronder haar zus en broer, in 1988 illegaal en tegen de wetten was.
Volgens een nieuwe wet aangaande procesvoering en bepaling van de strafmaat zou Maryam Akbari Monfared nu uit de gevangenis vrijgelaten moeten worden, maar haar verzoek tot herziening van het proces en tot implementatie van de nieuwe wet ligt ter beraadslaging al maanden bij de Opperste Rechtbank.
In de tussentijd kreeg ze niet eens toestemming voor verlof voor de behandeling van haar dochter. Zij besluit haar brief met de volgende woorden: "Op het moment dat ik deze brief schrijf, weet ik niet welk lot mij te wachten staat. Maar ik, me van alle mogelijke consequenties bewust zijnde, eis opheldering omtrent het afslachten van politieke gevangenen, speciaal dat van mijn zus en mijn broers.
No comments:
Post a Comment